Dit boek is een goudmijn, een goudmijn aan verhalen. De schrijver ervan, Ludo Jongen, ademt namelijk heiligenlevens. En dat merk je. De voormalig universitair docent aan de Universiteit Leiden en hoogleraar aan de Universiteit van Lublin (Polen) schreef met Wonderbaarlijke levens een prettig leesbaar en bovendien fraai vormgegeven boek. Het boek staat bol van de vermakelijke anekdotes, levert bijna nooit aan deskundigheid in, maar is niet op alle fronten even overtuigend.
Om maar met het eerste te beginnen: dit boek leest als een trein. De kunst van het schrijven is Jongen niet vreemd en het aardige is bovendien dat het hoge anekdotische karakter een breed lezerspubliek kan boeien. Wat ook helpt zijn de bij vlagen wonderschone miniaturen uit heiligenlevens, plaatjes van heiligenbeelden en afbeeldingen van altaarretabels, die de lezer zowat om de twee bladzijden – en soms zelfs vaker – op weldadige wijze vergezellen. Er valt in dit boek niet alleen veel fraais te lezen, maar zeker ook te zien. Wat dat betreft heeft Walburg Pers opnieuw een goede zet gedaan: een boek op de markt brengen dat tijdens menig Sinterklaasfeest in handen zal vallen van hunkerende lezers.
Dan iets over de deskundigheid van de schrijver. Zijn decennialange ervaring met Middelnederlandse heiligenlevens geeft Jongen het volste recht om een boek als deze te schrijven. En dat niet alleen: Er zijn binnen het specialisme maar weinig hoeken en gaten die niet door Jongen zijn verkend. De man kent zijn materiaal, weet op gezette tijden de juiste aardigheidjes op te lepelen en laat op bijna elke bladzijde zien dat hij de stof beheerst. Hij put dan ook rijkelijk uit zijn eigen werk van voorgaande jaren, al wordt dat door de afwezigheid van een notenapparaat vakkundig verbloemd. Maar hoe kan het ook anders. Dit boek heeft een heel ander doel: een breed publiek onderwijzen en vermaken. Dat daarvoor gegrepen wordt naar eigen werk is volkomen logisch en zal weinigen wat deren.
Ludo Jongen zet overduidelijk in op de breedte. Hij ‘schetst patronen in heiligenlevens’, en doet dit thematisch. Het zou te gemakkelijk zijn om hier een punt te maken van de rommeligheid die dat met zich meebrengt. Toch is de opzet van het boek niet altijd logisch, iets dat wordt verergerd door de vermakelijke maar vaak ook veel te lange citaten uit allerhande heiligenverhalen. Het betoog wil daardoor nog weleens stroperig zijn. Echter, dat is niet het grootste struikelblok – leuke verhalen gaan er immers altijd wel in. Een serieuzer probleem is de manier waarop Jongen parallellen trekt tussen rooms-katholieke heiligenverhalen en protestantse ‘equivalenten’, zoals met het Martelarenboek van Adriaan van Haemstede (†1562), en met wonderverhalen over predikanten, zoals het engelenwachtverhaal over de Middelburgse predikant Bernardus Smytegelt (1665-1739). Jongen zegt daarover: ‘(…) mededelingen over vooraanstaande gereformeerde predikanten kan men in min of meer dezelfde bewoordingen terugvinden in de vitae van rooms-katholieke heiligen’ (171). Overeenkomsten zullen er vast en zeker zijn. Het probleem is alleen dat Jongen dit niet systematisch uitwerkt.
Op dit punt mist het verhaal van Jongen grondigheid. Vooral in het zesde hoofdstuk (‘Den eenig volzalige alleen de eere!’) is dat duidelijk te zien. Waarom is dat een probleem? In de basis gaat Jongen voorbij aan de breuk tussen Rome en Reformatie. Hij haalt terecht Maarten Luther en Johannes Calvijn aan om de protestantse kritiek op de overdreven cultussen van heiligen te duiden, maar is dit voldoende? Dat lijkt me niet. Om de oversteek te kunnen maken van katholieke vitae naar ‘gereformeerde heiligenverhalen’ is op z’n minst kennis nodig van het religieuze grondvlak. Hoe beleefden zestiende- en zeventiende-eeuwse kerkgangers hun geloof, en hoe verklaart dat een engelenwachtverhaal over, bijvoorbeeld, Bernardus Smytegelt?
Het is te gemakkelijk om continuïteit te veronderstellen tussen katholieke en gereformeerde religiositeit. Daarmee zeg ik niet dat die er helemaal niet is, integendeel, het lijkt me alleen niet de taak van Jongen om in een boek als dit zo’n thema aan te snijden. Jongen is een uitblinker in Middelnederlandse letterkunde, en dan vooral in het analyseren van al die prachtige heiligenlevens, maar de ‘gereformeerde uitstapjes’ had hij beter achterwege kunnen laten. Iets verderop, in hoofdstuk 7 (‘Door de eeuwen heen’), doet hij iets soortgelijks, maar dan gaat het over de doorontwikkeling van het Leven van Sint Servaas tot op de huidige dag. Die passage oogt robuuster, maar echt overtuigend is het niet. Lijnen doortrekken naar het heden is nuttig, soms zelfs onvermijdelijk, maar het vraagt tegelijkertijd om systematiek. En die is er niet in dit boek.
Toch mag deze kritiek niet meer zijn dan een voetnoot, zeker gezien de enorme rijkdom aan verhalen die Wonderbaarlijke levens ons biedt. Het boek is mooi en leuk en zal zijn weg naar de lezers vast wel vinden.
Jos de Weerd
Ludo Jongen, Wonderbaarlijke levens. Patronen in heiligenlevens. Zutphen: Walburg Pers, 2023; 256 blz., € 29,99, ISBN 978 94 6249 834 1.