De aanleiding voor Wij waren geen soldaat was voor Herman Vuijsje, socioloog en journalist, eigen ervaring. Nu de wereld onder Trump en Poetin verandert, en hij het belang van de krijgsmacht ondersteunt, denkt hij terug aan de jaren waarin hij en zijn babyboom-vrienden met trots de dienstplicht ontdoken door
zich met een smoesje af te laten keuren. Waarom lieten ze hun vrijheden door anderen verdedigen? Het ongemak dat hij daarover ervoer heeft geleid tot dit boek. Het boek rijgt drie thema’s
aaneen: een zelfonderzoek van een dienstplichtontduiker, een groepsportret van linkse Amsterdamse babyboomers en een studie naar de verhouding van de Nederlanders tot hun krijgsmacht sinds
de Eerste Wereldoorlog.
Met een vlotte pen laat Vuijsje veel facetten van het Nederlandse antimilitarisme de revue passeren. Naast een brede literatuurstudie baseert hij zich op interviews met militair sociologen en historici. Zo bespreekt hij opvoedingsidealen, literatuur, heldenverering en sarcastische songteksten, biedt hij een interpretatie van het zo vaak in de krijgsmacht gezongen Wilhelmus als een lied dat juist gericht is op verzet, en onderzoekt hij de Nederlandse ‘uniformvrees’ en afkeer van parades. Deze collage van cultuuruitingen geven een eerste indruk van de omgang van Nederlanders met hun krijgsmacht.
Diepgravender is de sociologische analyse van de Nederlandse afkeer van de krijgsmacht sinds de jaren zestig. Daarin zit het bredere belang van het boek, door Vuijsje zelf een ‘bundel veronderstellingen’ genoemd. Een aantal sociale ontwikkelingen versterkte elkaar na de Tweede Wereldoorlog. Allereerst de herinneringscultuur rondom die oorlog. Die wordt in Nederland vooral herinnerd als de oorlog die het Nederlandse leger snel verloor. Verzetsstrijders worden, in tegenstelling tot militairen, eerder als helden geëerd. Bovendien kwam de krijgsmacht er in de
dekolonisatieoorlog in Indonesië ook niet al te best vanaf. Een tweede ontwikkeling is volgens Vuijsje de grote en lange invloed van de babyboomgeneratie, zijn generatie. Voor deze generatie waren
vrijheid, zelfontplooiing en individualisme belangrijke waarden. Dat werkte een afkeer van de krijgsmacht in de hand. Ten derde groeide die generatie op met de ‘gemoedsrust van de verzorgings-
staat’. Op de bodem van een collectieve welvaartsgroei kon individualisering welig tieren. Een bijeffect hiervan was dat je anderen de kastanjes uit het vuur kon laten halen. In dit verband: dat je de dienst kon ontduiken omdat andere dienstplichtigen de vrijheid verdedigden waardoor dit individualisme tot bloei kon komen.
Jammer is dat Vuijsje geen aandacht heeft voor de invloed van religie op het Nederlandse anti-krijgsmachtsentiment. Dit hangt wellicht samen met zijn focus op zijn eigen opvoeding en op de
socialistische cultuur. Daardoor mist hij dat in kerkelijke kringen ook het nodige speelde op dit gebied. Naast de kleinere kerken met een pacifistische inslag, groeide in de jaren vijftig en zestig ook binnen het hervormde volksdeel het verzet tegen militarisme. De druk
van het christen-pacifistische ‘Kerk en Vrede’ leidde in de jaren vijftig tot twee herderlijke geschriften van de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk. In 1962 sprak de kerk zich uit tegen kernwapens, wat veel hervormde militairen in gewetensnood bracht. Enkele decennia later organiseerden het Interkelijk Vredesberaad en Pax Christi de grote demonstraties tegen de plaatsing van kruisraketten – die Vuijsje wel nadrukkelijk noemt. Dat Vuijsje deze voortrekkersrol van de kerken over het hoofd heeft gezien, is spijtig.
Dat neemt niet weg dat het boek veel waardevolle inzichten biedt, zoals Vuijsjes onderscheid tussen pacifisme en ‘passivisme’. Slechts een minderheid was echt pacifist, maar veel Nederlanders waren passief, lieten anderen het werk opknappen. De neoliberale wind die in de jaren tachtig door Nederland woei, versterkte deze afzijdigheidscultuur. Scherp is de analyse van het drama in Srebrenica vanuit deze optiek. Het toont volgens Vuijsje aan hoezeer Nederland het geweld ontwend was.
Wij waren geen soldaat schetst in grote lijnen de ‘golfbeweging van appreciatie’ voor de krijgsmacht. Na de laagconjunctuur van de jaren tachtig, lijkt de waardering voor de krijgsmacht in de jaren negentig weer te stijgen (bijvoorbeeld met de introductie van veteranenbe-
leid), maar pas na de millenniumwisseling weer echt groot te worden. Waar Vuijsje zich in zijn jeugd liet afkeuren voor militaire dienst, spreekt hij nu nadrukkelijk zijn waardering voor de krijgsmacht uit. Hij spaart zichzelf niet, maar blijft daar niet in hangen. Integendeel, het boek geeft een vorm van zelfkritiek die verrijkend is voor de lezer: niet zozeer de ‘draai’ staat centraal, maar de redenen waarom Vuijsje van standpunt veranderde. Daarmee vormt het boek niet alleen een grondige sociologische en journalistieke bespreking van Nederlands recente geschiedenis, maar is het ook een belangrijke bijdrage aan het publieke debat over de plaats en inzet van de krijgsmacht.
Marius de Kok
Herman Vuijsje, Wij waren geen soldaat. Het leger was voor losers. Zutphen: Walburg Pers, 2023; 229 blz., € 24,99, ISBN 978 94 6456 076 3