In de historiografie van het kolonialisme is de laatste jaren veel aandacht voor het perspectief van de onderdrukten. Historicus Hans van der Jagt kiest in zijn boek Engelen uit Europa heel bewust voor een andere invalshoek. Door de bril van de Nederlandse bestuurder A.W.F. Idenburg – antirevolutionair in hart en nieren – analyseert de auteur hoe Nederland gedurende de eerste drie decennia van de twintigste eeuw in staat was een ethisch-imperialistisch beleid te voeren tegen de achtergrond van een veranderende geopolitieke context. In het naschrift verantwoordt de auteur zijn keuze voor het bestuurlijke perspectief nog eens expliciet. Zijn argumentatie luidt dat het antikoloniale verzet alleen te begrijpen is als er omgekeerd ook aandacht is voor de koloniale krachten waartegen deze personen zich verzetten, oftewel het perspectief van Europese bestuurders. De keuze voor Idenburg als hoofdpersoon lag daarbij voor de hand. Als geen ander belichaamde hij de Nederlandse ethische politiek. Idenburg was driemaal minister van Koloniën, gouverneur van Suriname, gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, senator en lid van de Raad van State. Zijn loopbaan liep kortom langs de belangrijkste bestuurlijke en politieke functies van die tijd.
Engelen uit Europa is de handelseditie van het gelijknamige proefschrift dat de auteur in juni 2021 verdedigde. Het is gebaseerd op uitvoerig bronnenonderzoek. Niet alleen heeft de auteur vele archieven doorgeploegd, ook heeft hij een groot aantal kranten en andere periodieken bestudeerd. Het resultaat mag er zijn. Van der Jagt is erin geslaagd zijn hoofdpersoon goed te plaatsen in zijn (internationale) historische context. In zestien hoofdstukken, die zijn onderverdeeld in drie thematisch-chronologische delen, neemt de auteur de lezer mee langs de bestuurlijke en politieke activiteiten van Idenburg. Elk hoofdstuk wordt ingeleid met een heldere vraagstelling over de rol van Idenburg in een bepaald facet van het koloniale beleid. Deze opbouw leest prettig. Daarom is het jammer dat de auteur zijn hoofdstukken niet afsluit met een compacte conclusie of een samenvattend besluit.
Kern van het betoog is de ontwikkeling van het Nederlands
‘ethisch-imperialisme’, bezien door de lens van Idenburg. Deze koloniale specialist was aanhanger van de ‘associatiepolitiek’. Idenburg ging uit van het idee dat verschillende culturen binnen één koloniaal wereldrijk naast elkaar konden bestaan op basis van gelijkwaardigheid. Op de lange termijn, zo was zijn overtuiging, zouden deze samenvloeien tot één groot, modern en westers wereldrijk. Deze zienswijze was zichtbaar in het beleid dat hij voerde als minister. Zo zette hij zich in voor een financieel-economisch ontwikkelingsbeleid en economische hervormingen in de landbouw. Verder hechtte Idenburg veel waarde aan de ‘democratie van onderaf’ en introduceerde hij verschillende bestuurshervormingen, waaronder de decentralisatie van het bestuur. Democratisering en zelfbestuur van de koloniale gebieden waren in zijn optiek noodzakelijk, maar het primaat behoorde uiteindelijk bij de Nederlandse politiek te liggen. Zo waren er meer tegenstrijdigheden. Hoewel Idenburg belang hechtte aan sociaal beleid en emancipatie van de lokale volkeren, was hij eveneens voorstander van de harde militaire hand. Om de eerder genoemde idealen te verwezenlijken was rust en erkenning van het Nederlandse gezag nodig, en dat rechtvaardigde een hardhandig militair optreden.
Paradoxaal genoeg wakkerde deze politiek-bestuurlijke stellingname het nationalisme eerder aan dan dat het een afremmende werking had. Idenburg zag zich gedurende zijn periode als landvoogd genoodzaakt een gerichte ‘identiteitspolitiek’ te voeren, om op die manier het opkomende socialisme, het Indonesisch nationalisme en de orthodoxe islam te bestrijden. Tegelijkertijd gaf hij ruimte aan brede maatschappelijke volksbewegingen, zolang deze op lokaal niveau werden georganiseerd. De oprichting van de Volksraad (1916) paste bij zijn idee van een democratie van onderaf. In de jaren die volgden wilde Idenburg meer inspraak grotendeels tegenhouden. Hij pleitte voor ‘evolutie’ in plaats van ‘revolutie’ en was ervan overtuigd dat de Indonesische bevolking alleen door middel van geleidelijke democratisering ontvankelijk zou worden voor moderne opvattingen over politiek. De ironie wil dat de benadering van Idenburg de dekolonisatie en de ontvoogding van het Nederlandse koloniale rijk versnelde. Waar Idenburg een beleid voerde om beschaving te bevorderen en modernisering te verwezenlijken, werkte het op de lange termijn juist ontwrichtend.
Engelen van Europa is een prettig leesbaar boek en voorzien van foto’s, landkaarten en een chronologisch overzicht van Idenburgs loopbaan. Het boek laat heel mooi zien hoe dubbelzinnig de koloniale tijdgeest was en biedt de nodige nuance in een soms oververhit maatschappelijk en wetenschappelijk debat. Daarnaast werpt het licht op het leven van een bijna vergeten staatsman. Hoewel Van der Jagt zijn boek zowel een intellectuele biografie als ‘een microgeschiedenis en een macrogeschiedenis in één’ noemt, draagt de tekst hier en daar de sporen van een gewone biografie. Storend is dat niet. Daarnaast kwam bij het lezen regelmatig de vraag naar boven hoe ‘uniek’ het denken van Idenburg nu eigenlijk was. Het boek geeft daar geen duidelijk antwoord op. In het geheel zijn dat slechts details. Het boek is een aanrader voor eenieder met interesse voor de geschiedenis van het Nederlandse kolonialisme.
Johan van der Worp
Hans van der Jagt, Engelen uit Europa. A.W.F. Idenburg en de moraal van het Nederlands imperialisme. Amsterdam: Uitgeverij Prometheus 2022; 504 blz., € 45,00; ISBN 978 90 4464 944 4.