Voor het eerst in zestig jaar is er weer een biografie verschenen van geestelijke en Tweede Kamerlid Herman Schaepman (1844-1903). En wat voor één: Een groot emancipator is een uitvoerige studie van de priester-politicus. Het boek van Ton Crijnen en Ina Herbers is chronologisch opgezet, maar af en toe treft de lezer een thematisch hoofdstuk. De bijna zeshonderd pagina’s tellende biografie valt gelijk op door de grondigheid. Voor elk deel van Schaepmans leven is diepgravend onderzoek gedaan, waarbij de auteurs zich onder andere baseerden op de archieven van het Vaticaan.
Wat is het uitgangspunt van Een groot emancipator? De flaptekst van de biografie, die mogelijk door de uitgever is opgesteld, doet vermoeden dat de auteurs de relevantie van Schaepmans ideeën willen benadrukken (‘wie echter Schaepmans opvattingen wat beter bekijkt, ontdekt dat sommigen nog steeds bruikbaar zijn’). Het voorwoord wekt daarentegen de indruk dat het gaat om een herevaluatie van Schaepmans invloed op de Nederlandse politiek. De auteurs menen dat Schaepman tegenwoordig niet altijd recht wordt gedaan. ‘Sommige van zijn “wapenfeiten” worden zelfs aan anderen – Kuyper, De Savornin Lohman, Ariëns – toegeschreven’, benadrukken ze (9). Een zekere bewondering voor de katholieke politicus, die steevast met zijn bijnaam ‘de doctor’ wordt aangeduid, kunnen de auteurs niet verbergen. Hoewel in het boek ook ruimte is voor Schaepmans minder sympathieke kanten, zoals zijn kijk op vrouwenrechten of zijn weerbarstige persoonlijkheid, staat Schaepmans gewicht in de Nederlandse geschiedenis volgens de auteurs buiten kijf. Crijnen en Herbers weten knap de grote invloed van Schaepman aan te tonen, met name waar het gaat om de stempel die hij drukte op het politieke debat en op twee kabinetsformaties.
Soms vervalt het boek echter in een lofzang op Schaepmans uitzonderlijke prestaties. Overschatting van Schaepman komt onder andere naar voren wanneer Crijnen en Herbers schrijven over antisemitisme. De aangevoerde stelling dat Schaepmans kijk op het antisemitisme nog steeds relevantie draagt voor vandaag is niet overtuigend. De priester-politicus sprak zich uit tegen antisemitische uitingen van tijdgenoten, maar de auteurs gaan te ver door te stellen dat hij zich er helemaal consequent tegen verzette. Dit geldt zeker als eveneens getoond wordt hoe Schaepman de liberale pers kon beschrijven. ‘De knoflookgeur perst u, bij het openen van het jodenblad, de tranen uit de ogen’, schreef hij eens over de Nieuwe Rotterdamse Courant (337). Door te stellen dat Schaepman zich, ware hij nog in leven geweest, in 1940 tegen de Duitsers zou hebben verzet, proberen de auteurs Schaepman apart te zetten van zijn tijdgenoten en hem aan de goede kant van de geschiedenis te plaatsen. Dat is onnodig. Het komt over als een geforceerd positief oordeel, terwijl helemaal niet zo eenzijdig over hem geoordeeld hoeft te worden. Daar is een historische figuur als Schaepman te veelzijdig voor. De grondigheid van Een groot emancipator is zowel imposant als overweldigend.
Het boek biedt een schat aan informatie over elk moment uit Schaepmans leven. Zo bespreken de auteurs uitgebreid de architectuur van het seminarie waar Schaepman college volgde, zijn belangrijkste docenten, zijn vriendschappen, en besteden ze bijna twintig pagina’s aan de laatste drie weken van de priester. Het leidt allemaal af van de pretentie die de bio grafie heeft, namelijk: Schaepmans grote rol in de Nederlandse politieke geschiedenis benadrukken. Het is daarnaast jammer dat tussen rijkdom aan details soms een paar terminologische
foutjes zijn geslopen. Zo noemen de auteurs de antirevolutionairen ‘gereformeerden’ of ‘reformatorische broeders’, de socialist Ferdinand Domela Nieuwenhuis een ‘sociaal-anarchist’ (een stroming waar Domela zich pas in de tweede helft van zijn leven toe aangetrokken voelde) en duiden ze conservatieve liberalen aan als ‘vrij-democraten’ (conservatieve liberalen blokkeerden juist elke grote uitbreiding van kiesrecht).
Na het lezen van de biografie blijft de lezer met de indruk achter dat Schaepman een gecompliceerde historische figuur was. Crijnen en Herbers laten zien dat de priester-politicus zowel een moderne als een traditionele kant kende en daarbij ook geheel onafhankelijk zijn eigen koers bepaalde, vaak voor de rest van de katholieken uit. De standpunten waarvoor hij eerder in zijn leven werd verguisd, werden na zijn dood breed aanvaard onder katholieke politici. Schaepmans politieke stijl was kenmerkend voor de periode waarin hij leefde. Net als bijvoorbeeld Kuyper en Domela Nieuwenhuis had Schaepman een charismatisch voorkomen, waarbij zijn talenten als dichter en redenaar hem goed van pas kwamen. Schaepmans streven botste echter op de dominante conservatieve katholieke groep, die verkozen was in het homogene katholieke Zuiden. Schaepman was met name actief waar katholieken juist in de minderheid waren en had het juist daar nodig om kiezers te mobiliseren en samen te werken met Kuypers’ antirevolutionairen. Crijnen en Herbers laten deze spanning goed zien.
Een groot emancipator is kortom een indrukwekkend werk, dat geprezen mag worden om de rijkdom aan informatie. Ondanks dat het boek daardoor soms wat encyclopedisch overkomt, slaagt het erin om Herman Schaepman, een politicus die naast andere grootheden als Kuyper, Domela en Troelstra vaak vergeten wordt, opnieuw onder de aandacht te brengen. Lastiger is het echter om precies te benoemen waarom hij zo belangrijk was.
Matthijs van der Stoep
Ton Crijnen en Ina Herbers, Mgr. dr. Herman Schaepman, politicus en dichter (1844-1903)
Nijmegen: Valkhof Pers 2022; 664 blz., € 45,00, ISBN 978 90 5625 531 2.