De zoektocht naar een eigen profiel
De wieg van Transparant stond in Veenendaal, waar op 26 januari 1990 het eerste nummer werd gepresenteerd. Het doel van de VCH, zo meldde voorzitter Kuiper in dit nummer, was het bieden van een ontmoetingsplatform voor christelijke historici, studenten en docenten. Daarnaast wilde de vereniging ‘duidelijk maken dat protestants-christelijke geschiedbeoefening nog altijd volop inhoud en een eigen program heeft’. Wat hield die christelijke geschiedbeschouwing die de oprichters voor ogen hadden precies in? ‘Christelijke geschiedbeoefening’, sprak medeoprichter Roelof Bisschop, ‘is allereerst overeenstemming op het punt van de overtuiging dat God de geschiedenis leidt en dat alle dingen in Zijn hand liggen. Deze geloofsovertuiging wordt in wetenschappelijke kringen verdoezeld.’
De vereniging plaatste zich expliciet in lijn met de christelijke traditie van het denken over de geschiedenis. Met name Groen van Prinsterer, die de geschiedenis ‘het vlammend Schrift van de heilige God’ noemde, gold hierbij als voorbeeld. Binnen de vereniging werd ronduit erkend dat het precies omschrijven van de betekenis van christelijke geschiedbeschouwing een probleem zou blijven. Dat betekende niet dat er geen pogingen werden gedaan om een christelijke geschiedbeschouwing te definiëren. Een van de meest bekende pogingen daartoe is het boek Uitzien naar de zin van Roel Kuiper in 1996. De christen-historicus moest uitzien naar de zin van het bestaan in het licht van de geschiedenis. ‘Uitzien naar de zin’, schreef hij, betekent ‘dat de geschiedenis wordt betrokken op de Goede Boodschap van het Evangelie. (…) Een christen-historicus speurt en interpreteert en is extra opmerkzaam wanneer hij ziet dat het geschiedgebeuren zich verweeft met de heilsweg waar het Evangelie over spreekt.’
Ondanks het feit dat lastig onder woorden te brengen was wat een christen-historische geschiedbeschouwing nu precies is, konden de VCH-oprichters niet zwijgen. ‘In een tijd waarin het humanisme in de geschiedwetenschap domineert, is het nodig dat christen-historici eens krachtig op de hoorn blazen ten teken dat ze er nog zijn, mét een eigen invalshoek en een eigen visie.’ In de beginjaren stelde de VCH onder Kuiper, op dat moment 27 jaar oud en werkzaam aan de Evangelische Hogeschool in Amersfoort, zich inderdaad strijdbaar op. De antithese tussen humanisme en christendom moest niet worden geaccepteerd, maar worden bevochten. Gereformeerde historici hadden wat in te brengen, zij moesten zich laten horen, zo stelden VCH’ers van het eerste uur. De VCH moest strijden tegen een seculiere wetenschapsbeoefening, of die nu uit marxistisch of liberaal-humanistisch oogpunt werd bedreven.
De strijdbaarheid verloor al binnen enkele jaren haar scherpte. In het Historisch Nieuwsblad registreerde Frans Smits fijntjes de veranderingen binnen de VCH. In het voorjaar van 1994 noemde hij de VCH nog ‘een gezelschap geuzenhistorici’, strijdend voor een christelijke geschiedbeschouwing. Met enige vreugde citeerde hij VCH-bestuurslid George Harinck die de antithese tussen christelijk en niet-christelijk tot speerpunt van de VCH had benoemd. ‘De gedachte dat de strijdbijl begraven is kunnen we maar beter begraven’, aldus Harinck. In de zomer constateerde Smits echter dat er ‘een paleisrevolutie heeft plaatsgevonden’ binnen de vereniging. De haviken met hun strenge program en antithese hadden plaatsgemaakt voor de duiven. In het nieuwe werkprogram was de antithese vervallen. ‘God is niet antithetisch, hij is liefde’, aldus de nieuwe formulering. Zeer tot spijt van Smits, die met de antithese een stukje ‘Hollandse folklore’ zag verdwijnen. De revolutie was echter niet zo snel gegaan als Smits deed voorkomen. Al in 1993 had de Transparant-redactie al aan het bestuur geschreven anders te denken over het nut van de antithese. Die sterke tegenstelling tussen christelijk en niet-christelijk zou volgens de redactie buiten VCH-kringen enkel tot misverstanden leiden.
Bij zijn afscheid in 1997 constateerde Kuiper dat de eerste doelen van de VCH erg ambitieus waren geweest. Zijn opvolger George Harinck meldde dat de VCH vooral een signaalfunctie had. De vereniging moest aandacht vragen voor de religieuze factor in de geschiedschrijving en niet accepteren dat de liberaal-humanistische geschiedbeschouwing de enige geldige manier was om het verleden te beschrijven. Het aanwijzen van Gods hand in de geschiedenis vond hij problematisch. ‘Ik denk dat ons dat inzicht ook niet is gegeven.’ Harinck sloeg een andere richting in. In plaats van een voortgaande filosofische doordenking van de christelijke geschiedvisie, moest de VCH maar gewoon gaan schrijven.
Werkgemeenschap en Gideonsbende
De voortgaande discussies over het christen-historische perspectief op de geschiedenis stond de organisatorische ontwikkeling van de vereniging niet in de weg. Van meet af aan waren drie kerkelijke groepen verenigd in de VCH: vrijgemaakt-gereformeerden, evangelische christenen en bevindelijk gereformeerden. Door deze brede samenstelling ontwikkelde de VCH zich als netwerk, in 1995 gevat onder het begrip ‘werkgemeenschap’. Ondanks het feit dat de vereniging de gereformeerde belijdenis koos als grondslag, zo schreef Kuiper, stond de vereniging open voor alle bijbelgetrouwe christenen. Zij waren welkom om hun bijdrage te leveren. Geheel in lijn met de offensieve houding van de vereniging noemde Kuiper de VCH een gideonsbende. Al was de vereniging dan klein, niemands inzet kon gemist worden in de strijd die de VCH voerde. In 1994 startte een publiciteitscampagne om de vereniging te laten groeien, onder meer via de nieuwsbrief die naast Transparant onder de naam Lukas verscheen. Het aantal van 300 leden dat de VCH op dat moment telde, moest in 1999 zijn gegroeid tot 500. Het lezersaantal van Transparant moest tegelijkertijd groeien van 350 naar 700 lezers. Die doelstelling bleek te ambitieus, het aantal lezers lag in 1999 op 400. Ook in latere jaren zou het abonneeaantal die grens niet doorbreken.
Nog voor de verschijning van de eerste Transparant had de VCH al een serie publicaties op haar naam staan. In het eerste nummer werd melding gemaakt van de repro-reeks: een serie moeilijk toegankelijke en minder bekende publicaties van (reeds overleden) christen-historici. Deze werden door de VCH in brochurevorm heruitgegeven. In een later startende Transparant-reeks verschenen bij uitgeverij Groen monografieën met populair, maar wetenschappelijk verantwoord, historisch werk. Jaarlijks ontvingen de VCH-leden een nieuw deel uit de reeks. Het grote aantal uitgaven was er niet zonder reden. Vanaf de start werd erkend dat de vereniging niet alleen een geschiedbeschouwing moest ontwikkelen, maar die vooral praktisch gestalte moest geven. ‘De VCH rechtvaardigt zichzelf binnen de historische en christelijke wereld niet door vroomheid of goede bedoelingen, maar alleen door produktie en kwaliteit’, zo klonk het eind jaren negentig. Met name Transparant werd toen genoemd als het visitekaartje van de vereniging. En inderdaad kwam de focus van de vereniging steeds meer te liggen bij het kwartaalblad.
Nieuwe perspectieven op de geschiedbeoefening
Wat verwachtte de VCH in de beginjaren van Transparant? Het voornaamste doel van het blad was om het christelijke perspectief op het verleden in de praktijk uit te werken. In de statuten van de redactie werd dit als volgt weergegeven. Het doel van Transparant is: ‘Het versterken van het historisch besef in de gereformeerde gezindte, onder andere door het in reformatorische, gereformeerde en protestants-christelijke kring openen van nieuwe perspectieven in de geschiedbeoefening en in geschiedenis als onderwijsvak en door het belichten van thema’s uit de traditie van deze kringen’.
Net als de andere verenigingsactiviteiten had Transparant een dubbele taak: naar binnen ‘voeden’, naar buiten ‘vertolken’. De redactie constateerde dat die eerste taak, kortgezegd het doorvertellen van de geschiedenis van het eigen volksdeel, wel wilde vlotten. De redactie was echter bevreesd dat het hierbij zou blijven, dat Transparant enkel ‘monumenten voor onze eigen stroming’ zou opbouwen. Daarbij kwam dat het nog niet gemakkelijk was om echt christen-historische artikelen af te leveren. Wat was dat precies in de praktijk? In 1992 constateerde de redactie: ‘Uit de inhoud van de artikelen blijkt nog niet altijd het eigen gezichtspunt van de christen-historicus. Alleen bij het commentaar komt dat steeds duidelijker naar voren. We moeten oppassen dat we niet artikelen opnemen die net zo goed in Spiegel Historiael kunnen verschijnen.’ Dit punt werd in 1997 tijdens een publiek debat met Roel Kuiper over de christelijke geschiedvisie ook door Wim Berkelaar naar voren gebracht. Een van zijn kritiekpunten op de visie van Kuiper was dat die in de praktijk nauwelijks zichtbaar was. ‘Als de VCH nu liet zien hoe het wel moest…’ Lezend in Transparant zag Berkelaar degelijke, goedgeschreven historische artikelen die echter in niets afweken van de gewone geschiedbeoefening.
Zoals gezegd vond de redactie de taak naar buiten lastiger. Daarbij kwam dat de grondslag aanvankelijk een heel nauwe onderwerpsomschrijving hanteerde. De VCH zou zich volgens die grondslag vooral moeten richten op christelijke thema’s en het Huis van Oranje ‘als verdediger van religie en vrijheid’. De redactie vond deze formulering veel te smal en neigend naar hagiografie. In het nieuwe werkprogram van 1995 werd een nieuwe koers ingeslagen. Voortaan was de hele historische werkelijkheid het werkterrein van de VCH, waarbij de vereniging vooral de nadruk legde op religieuze overtuigingen als unieke factor in de geschiedenis.
In de praktijk veranderde er echter weinig. Tot omstreeks 2000 zou vooral de orthodox-protestantse geschiedenis van de negentiende eeuw aandacht krijgen. Een lezersonderzoek in 1998 maakte duidelijk dat de lezers van Transparant vonden dat er overmatig aandacht besteed werd aan voormannen als Groen van Prinsterer, Kuyper en Da Costa en de periode 1572-1648. Ook de rubriek Bilderdijkiana, enkele jaren achtereen verzorgd door Joris van Eijnatten, paste in dit beeld. De redactie koos echter ook andere thema’s. Zo handelde het eerste nummer over vrouwengeschiedenis en kwamen er nummers uit over milieugeschiedenis en de geschiedenis van Europa met daarin een interview met Europarlementariër Leen van der Waal.
De focus op de eigen, orthodox-protestantse geschiedenis was voor de VCH overigens een bewuste keuze. In 1997 schreef het bestuur dat het fraai klinkt dat de christelijke levensovertuiging overal wat te zeggen heeft, maar dat het tactischer zou zijn om onderwerpen te behandelen die de specifieke grondslag van de VCH direct illustreren. ‘Wij zijn nu eenmaal geen duizendpoten en onze overtuiging is veelal te zwak en gebrekkig om over elk onderwerp een helder licht te kunnen laten schijnen. Het moet er dus niet om gaan dat de VCH bij elke herdenking zijn eigen zegje heeft, maar dat ze iets biedt als ze spreekt. De VCH moet in de vertolking uit gaan van eigen kracht.’ Dat de vereniging een eigen selectie aan historische personen en gebeurtenissen hanteerde, was dus geen enkel probleem.
Naast het blad werden door de onderwijswerkgroepen in totaal zeven onderwijskaternen gepresenteerd, die door de gebruikers zeer werden gewaardeerd. De katernen sloten aan op de eindexamenonderwerpen en boden kant-en-klaar lesmateriaal. Docenten konden hiermee in hun lessen geschiedenis een christelijk perspectief bieden op de vastgestelde lesstof. Daarnaast werden enkele handzame boekjes voor het onderwijs gepubliceerd, onder de naam Focus-katern. De verbinding die de VCH door middel van deze publicaties met het onderwijsveld zocht, is nooit meer verdwenen, alhoewel die verbinding soms minder aandacht kreeg. Transparant kent bijvoorbeeld al jaren een onderwijsrubriek waarin lesmateriaal wordt aangeboden aan christelijke docenten.
Professionalisering en verbreding
De uitgave van Transparant was, zoals gezegd, een van de kerntaken van de VCH. De eerste vier nummers van de eerste jaargang werden samengesteld onder leiding van het VCH-bestuur. Pas vanaf de tweede jaargang trad een aparte redactiecommissie aan. Onder leiding van Hans Krabbendam kwam het blad tot bloei. In dit eerste decennium was de redactie niet enkel verantwoordelijk voor het uitnodigen van auteurs en het bespreken en corrigeren van de kopij bij de redactie, maar voor het hele publicatieproces. De artikelen moesten op diskette, in WordPerfect 4.1 of hoger, worden aangeleverd bij redactielid Flip Quist. Zijn taak was het vervolgens om die in te lezen, als eindredacteur te corrigeren en de illustraties en advertenties op de juiste plekken in te plakken. Die tekst ging naar de drukker. De gedrukte teksten werden vervolgens door de hele familie Quist in elkaar gezet, geniet en klaargemaakt voor verzending. Kortom, het is niet verwonderlijk dat de redactie na tien jaar concludeerde dat het proces een grote inspanning kostte en dat dit niet langer door de redactie gedragen kon worden.
Mede als gevolg van deze constatering zette Transparant in 1999 een belangrijke stap. Het blad werd vanaf dat jaar uitgegeven door Boekencentrum en kreeg daarmee ook een geheel nieuw uiterlijk. Volgens voorzitter Harinck was dit een belangrijke overgang voor de vereniging. Het blad moest uit het amateurscircuit komen en gaan groeien in kwaliteit en oplage. Met een vernieuwd blad kon de VCH zelfbewust de nieuwe eeuw binnenstappen. Ook de inhoud zou gaan veranderen. Een eerder lezersonderzoek had uitgewezen dat lezers in plaats van beschouwende artikelen liever kortere artikelen wilden die aansloten bij de actualiteit. Dat spoor werd gekozen. In een interview sprak Harinck uit dat Transparant meer het karakter van een magazine zou krijgen, een blad om te lezen bij de koffie.
Een echt goede bladformule bleef echter ook na 1999 lastig te vinden. Tineke Goudriaan, journalist bij het Reformatorisch Dagblad, vond het blad in een bespreking in die krant weinig boeiend. De artikelen waren goed, maar nog steeds te lang. Uit de onderwerpskeuze concludeerde zij: ‘Tot nu toe leek de geschiedenis voor Transparant alleen uit de 19e eeuw te bestaan’. In een afzonderlijke brief aan de redactie zette zij haar opbouwende kritiek nogmaals uiteen. Ze wilde een journalistiek getint blad zien, met interviews, nieuws uit het academische veld en met auteurs die graag hun onderzoeksresultaten voor een breed publiek deelden. ‘Transparant moet een blad worden waarin historici graag hun (verrassende) onderzoeksresultaten publiceren. (Ik weet van sommigen dat ze dat (zelfs) liever in het RD zouden doen.)’ Binnen de redactie werd die observatie gedeeld. Sommigen vonden Transparant een kaftje met artikelen en wilden graag aan de slag met reportages, interviews en actuele onderwerpen. Toch concludeerde Wim Berkelaar twee jaar later dat Transparant altijd gedegen werk leverde, maar nog altijd wat braafjes was.
Een gemêleerd publiek
In 2001 werd Hans Krabbendam als hoofdredacteur opgevolgd door Ton van der Schans. Drie jaar later trad ook een nieuwe VCH-voorzitter aan: Beatrice de Graaf. Zij koos welbewust voor een nieuwe koers voor de vereniging en daarmee ook voor Transparant. De VCH kende, aldus De Graaf, drie stromingen. De eerste wilde de geschiedenis duiden vanuit het christelijk geloof. De tweede groep richtte zich op de bestudering van de eigen protestantse geschiedenis. De derde groep, waartoe De Graaf zichzelf rekende, koos voor een lijn die aandacht vroeg voor de waarde van godsdienst in de geschiedenis. De Graaf sprak de ambitie uit om de VCH binnen de academische wereld te brengen en om daar een christelijk geluid te laten horen. Volgens haar was men daar anno 2004 meer ontvankelijk voor dan in 1989. ‘De VCH zou de ogen moeten openen voor de betekenis van kerk en godsdienst. Bij veel historici ontbreekt nog steeds het besef dat mensen ook irrationeel handelen. Dat kunnen wij als christenhistorici inbrengen, en de nu gangbare geschiedschrijving completeren met nieuwe vragen.’ Tegelijk wilde ze met een toegankelijk tijdschrift de deuren naar de maatschappij openhouden. Dat mocht echter niet te ver gaan: ‘Het Historisch Nieuwsblad is een soort Algemeen Dagblad geworden, met korte soundbites en een MTV-achtige aanpak. Dat zal Transparant nooit bieden. Dat willen we niet.’
De lijn die De Graaf hiermee inzette, consolideerde in de jaren die volgden. Enerzijds richtte men zich op de academische inbedding van de VCH, anderzijds op het bouwen aan een toegankelijk blad. In 2010 trad David Onnekink, werkzaam aan de Universiteit Utrecht, aan als hoofdredacteur. Ook het aantal redacteuren met een sterk academisch netwerk groeide. Het jaar 2012 markeerde een tweede grote gedaanteverwisseling. Transparant werd vanaf dat jaar uitgegeven door Erdee Media Groep. Net als Harinck in 1999 sprak ook Onnekink de wens uit dat het blad met een nieuwe uitstraling ook nieuwe groepen zou aanspreken. Het abonnee-aantal van 300 moest binnen één of twee jaar worden verdubbeld. De overstap zorgde qua uiterlijk voor een heel ander blad: het werd nu volledig in kleur uitgegeven en bevatte naast de artikelen ook kortere rubrieken zoals nieuwsitems en een (museum)agenda. In 2015 werd Onnekink opgevolgd door Ardjan Logmans, die tot 2018 als hoofdredacteur zou fungeren. Vanuit zijn achtergrond in het onderwijs stofte hij het onderwijsaspect van Transparant af en zette in op de verbinding met het onderwijs. ‘We hebben een gemêleerd lezerspubliek, van geïnteresseerden tot docenten geschiedenis en historici’, aldus Logmans bij zijn aantreden. ‘Voor hen allen willen we een mooi blad presenteren. Nog meer dan vroeger moet gekeken worden naar wat de lezer onder ogen wil krijgen.’
Een blijvende zoektocht
Nu, ruim 30 jaar na de verschijning van het eerste nummer van Transparant, kunnen we concluderen dat de vereniging en het blad zijn veranderd. Het idee dat Transparant een afgebakende christen-historische geschiedbeschouwing in de praktijk moest brengen, bleek niet te werken. Al vanaf het begin worstelde de redactie met die vraag. In de praktijk werden vooral onderwerpen gekozen die gingen over de eigen protestants-christelijke geschiedenis. De Tachtigjarige Oorlog en de negentiende eeuw kregen de meeste aandacht, alhoewel ook bijdragen van buiten de directe VCH-kring werden gepubliceerd. In de loop der jaren is de aandacht verbreed en heeft Transparant een eigen plek verworven in de historische wereld. De stroming die vooral de aandacht wilde leggen op de religieuze factor in de geschiedenis heeft aan kracht gewonnen, mede door de groei van het religiehistorische onderzoeksveld binnen de Nederlandse universiteiten. Tegelijkertijd trad de zoektocht naar een omvattende christelijke geschiedbeschouwing minder sterk op de voorgrond.
Deze groeiende aandacht voor de religieuze geschiedenis draagt voor de VCH een gevaar in zich. Met het enkel bestuderen van (religie)historische feiten, zonder daarbij een christelijke betrokkenheid te laten doorklinken, zijn we terug bij af. Het ontbreken van een dergelijke christelijke benadering was in 1989 immers aanleiding om de VCH op te richten. Ook voor het komende decennium moet de VCH de vraag naar de relatie tussen christelijk geloof en geschiedwetenschap dus blijven stellen en die niet behandelen als gepasseerd station. Iedere generatie moet, in het licht van de eigen tijd, een antwoord vinden op de vraag wat het betekent om als christen geschiedenis te schrijven. De woorden van oud-voorzitter Beatrice de Graaf hierover zijn inspirerend: ‘VCH-historici mogen (…) net als Jakob in Bethel stenen oprichten. Die stenen zien er alledaags uit. Ze wijzen de goede verstaander echter naar de hogere Autoriteit achter de geschiedenis.’
Voor dit artikel heb ik, behalve alle jaargangen van het tijdschrift en online krantenbanken, archiefmateriaal van het VCH-bestuur en de Transparant-redactie gebruikt. Dit archief berust bij het HDC Centre for Religious History, Vrije Universiteit Amsterdam (collectie 680).
Contact
secretariaat.vch@gmail.com
Twitter
Linkedin
2023 - Gerhard van der Knijff